Een “niet-dodelijke” aanval door het Israëlische leger in Gaza was de oorzaak voor de dood van twee Palestijnse tieners in juli, volgens een nieuw rapport van de B’Tselem mensenrechtenorganisatie en de Forensic Architecture onderzoeksgroep.
Luay Kahil, 16, en Amir al-Nimra, 15, werden gedood tijdens een dag waarop luchtaanvallen werden uitgevoerd op 14 juli, zittend op het dak van een huis met uitzicht op het Al-Katiba-plein in Gaza-stad.
Het type aanval waarvan ze het slachtoffer werden staat bekend onder de naam “kloppen op het dak”, waarbij er luide maar niet dodelijke munitie wordt gebruikt om aanstaande aanvallen aan te kondigen voor de bewoners. Het Israëlische leger omschrijft de actie als een ‘niet-dodelijke’ aanval op hun website.
Het nieuw uitgebrachte rapport dat als video verscheen op maandag suggereert echter dat de aanval niet kan worden gezien als waarschuwingsaanval, maar als gerichte aanval en daarom ook in strijd is met internationale wetgeving inzake het beschermen van burgers.
“Het afvuren van dodelijke raketten als een manier om te waarschuwen is onwettig en vormt in alle opzichten een aanval”, schreef B’Tselem.
“Als zodanig moet de actie voldoen aan de regels die van toepassing zijn op en zijn vastgelegd in het internationale recht, waaronder het naleven van het evenredigheidsbeginsel en de plicht om effectieve waarschuwingen af te geven. Niets van dit alles is gedaan in het onderhavige geval.”
Het rapport meldde dat de twee tieners om 17.45 uur werden gedood door de eerste van de vier afgevuurde waarschuwingsraketten die door het Israëlische leger werden gelanceerd. Volgens bewijsmateriaal dat is verzameld uit het open-bron onderzoek , was het projectiel waarschijnlijk een “anti-persoons-raket” gevuld met dodelijke fragmenten.”
“Een dergelijke aanval moet worden beschouwd als een militaire aanval en als zodanig onderworpen zijn aan alle beperkingen die zijn vastgelegd in het internationale humanitaire recht.”
Het Israëlische leger beweerde dat het de twee tieners op het dak niet had gezien voorafgaand aan de aanval.
Toen het Israëlische leger echter videobeelden openbaarde van de vier waarschuwingen die kort na de aanslag plaatsvonden, werden beelden van de eerste, dodelijke aanval weggelaten en vervangen door een ander.
In antwoord op vragen van de New York Times, ontkende het leger dat er een poging was gedaan om het bewijs van de aanval te verdoezelen.
“Alle beschuldigingen dat de IDF willens en wetens videobeelden heeft vervormd of bewerkt, is absoluut ongegrond en onwaar”, zei een woordvoerder van de Israeli Defense Forces (IDF).
Hij voegde eraan toe dat de eerste keer dat hij visueel bewijs van de aanwezigheid van de jongens op het dak had gezien in de video B’Tselem was.
“We weten niet of de jongens vóór de eerste aanval zichtbaar waren voor het leger”, zei Amit Gilutz, woordvoerder van B’Tselem, geciteerd door de New York Times.
“Als dat zo was, hadden ze moeten afbreken. Zo niet, dan roept dat ernstige bezorgdheid op over de surveillance capaciteiten van het leger.”
De aanvallen van 14 juli werden destijds door premier Benjamin Netanyahu beschreven als de “hardste slag” die Israël sinds de oorlog van 2014 had toegebracht aan Hamas.
Meer dan 2200 Palestijnen werden gedood in de oorlog van juli 2014 in Gaza, voornamelijk burgers, terwijl 75 Israëli’s, vooral soldaten, ook zouden zijn omgekomen.